Ik denk: ‘En het licht schijnt in de duisternis, maar de duisternis heeft het niet begrepen.’
‘Pa, hoor je me?’
‘Ja, jongen, wat is er?’
‘Overhoor je mij even met Frans?’
‘Nu even niet, over een kwartier of zo. Goed?’
‘Maar over een kwartier moeten we eten.’
‘Mooi, ik heb honger.’
Lennert zucht.
Ik mijmer: ‘Laat uw licht dan zo schijnen…’
‘Papa,’ zegt mijn dochter, ‘ik ken een nieuw liedje op m’n viool, wil je even luisteren?’
Terwijl ik zeg: ‘Nu even niet, Saron’, gaat door mijn hoofd: ‘In uw licht zien wij het licht.’
‘Bert’ – mijn vrouw aan het woord – ‘wil jij even de tafel dekken?’
Ik raak geïrriteerd, maar loop uiterlijk kalm en rustig naar de keuken, met een vriendelijk gezicht, maar met het
gevoel: mensen, laat me toch met rust, ik denk na over HET LICHT.
Het was alsof mijn hemelse Vader toen in m’n oor fluisterde: ‘Bert, als jij mijn licht wilt verspreiden, heb dan even
onverdeelde aandacht voor je vrouw en kinderen.’
Ik loop regelmatig rond met een ‘laat-me-met-rust-ik-denk-na-over-het-licht-gevoel’. Ik ben daar heel goed in.
Op mijn werk denk ik soms na over bijvoorbeeld de inhoud van dit boek: wat vertel ik en hoe zal ik het vertellen?
Thuisgekomen denk ik na over wat de inhoud van een toespraak zal moeten zijn die ik ergens mag gaan houden.
Een veelgehoorde klacht van vrouwen is dat hun mannen te weinig thuis zijn, en áls ze thuis zijn, zijn ze er eigenlijk nog niet. 22-03-2009 133