Een verstokte zondaar had het evangelie gehoord. Hij begreep dat hij niet kon bestaan voor een heilige en rechtvaardige God. Toch twijfelde hij. Hij vond het moeilijk de beslissing te nemen en Christus aan de nemen als zijn Heer en Heiland. Hij zei: ‘Wanneer ik christen word, mag ik veel dingen niet meer doen die ik nu nog wel doe’.
De christen met wie hij sprak, had enige levenservaring. Hij zei tegen hem: ‘Wees daar maar niet bang voor. Zelfs nu zijn er dingen die je niet kunt en niet wilt doen. Kun je bijvoorbeeld vuilnis eten’? ‘Nee, natuurlijk niet’ was het antwoord, ‘ik wil zelfs geen vuilnis eten’. ‘Nu’ zei de christen, ‘dit is nu precies wat er met jou gebeurt, wanneer jij je bekeert. Want dan gaat Christus in je wonen door de Heilige Geest. De zonde die je nu graag doet, wil je dan niet meer doen. Je schaamt je dan zelfs voor de dingen die je gedaan hebt’.
De Bijbel leert ons dat een zondaar voor zijn bekering dingen doet, waarvoor hij zich na zijn bekering schaamt (Rom.6:21).
We zingen in een lied: ‘Welk een omkeer heeft God in mijn leven gewrocht, sinds Jezus nu woont in mijn hart’.
25-05-2011
132