Ergens in Nederland mocht ik aanwezig zijn in een gemeentevergadering van een plaatselijke kerk. De voorganger van deze gemeente benadrukte in de opening van de vergadering dat we de dingen in de gemeente met vreugde mogen doen, zonder bedenkingen of morren. ‘En wanneer we merken dat wij onze taken wel al mopperend doen en allerlei bedenkingen krijgen, dan kunnen we’, zei de voorganger, misschien beter onze taken neerleggen. ‘Laten wij in alle dingen zien op Jezus en Zijn gezindheid vertonen,’ besloot de voorganger zijn inleiding. Velen knikten instemmend. Ik ook.
Toen gingen we met z’n allen weer met beide benen op de grond – over tot de orde van de dag. Iedereen mocht zeggen wat hij of zij ervoer in de gemeente. Naar een goede gewoonte begon bijna iedereen standaard eerst op te sommen wat ze fijn vonden aan de gemeente, vervolgens kwamen de minpunten. Sommigen vonden de diensten best wel goed, maar veel te lang. De preken waren vaak te moeilijk, of juist weer veel te gemakkelijk, vonden anderen. Er moesten meer sprekers bijkomen, besloten ze. Anderen mopperden over de zeer slechte communicatie. Sommigen spraken hun verontrusting en bedenkingen uit omtrent de ontwikkelingen in de gemeente. ‘We moeten daarbij ook veel meer aan onze kinderen denken’, riep iemand anders. ‘Onze kinderen zijn de gemeente van de toekomst.’ ‘Nee’, riep iemand anders verontwaardigd, ‘onze kinderen zijn de gemeente van nú. Ze zijn minstens zo belangrijk als de groten.’ ‘Er moet ook veel meer worden gebeden’, wist iemand. ‘Want het gebed is de motor van de gemeente’, vulde hij aan. Iemand opperde dat we weer terug moesten naar ‘af’. ‘We moeten weer samenkomen zoals de eerste gemeente dat deed, lees er de ‘Handelingen van de apostelen’ er maar op na. ‘We moeten terug naar de eenvoudige beginselen van “gemeente zijn”, zonder al die poespas.’ Sommigen knikten instemmend.
Toen werd de avond afgesloten – met een mooi gebed! Maar volgens mij was er, diep weggestopt, veel ontevredenheid, eerzucht en liefdeloosheid, waar wij ons niet of nauwelijks van bewust waren. Waarom ik dat denk? Niets menselijks is mij vreemd.
Steeds meer geloof ik dat wij het buitengewoon moeilijk vinden om vast te houden aan de grondbeginselen van ons geloof: God liefhebben en elkaar liefhebben, zoals wij onszelf liefhebben. Wat fundamenteel is voor ons geloof, moeten we prioriteit geven. De rest moet daaruit voortkomen. Niet? Ik geloof zeker en vast dat onze levens, relaties, gemeentevergaderingen, enz., er anders uit zouden zien, wanneer (ik) wij deze grondbeginselen zouden weten toe te passen. We vergelijken onszelf graag met ‘de wijze man’ die zijn huis op een rots had gebouwd, maar of dat in de werkelijkheid zo is…
09-04-2010
133
https://verkoop.johannes-multimedia.nl/product_info.php/products_id/4146