Christenen verwachten maar niet een aantal gebeurtenissen die zullen plaats vinden, nee, ze verwachten een Persoon, namelijk de Here Jezus. Hij heeft zelf beloofd: “Uw hart worde niet ontroerd; gij gelooft in God, gelooft ook in Mij. In het huis mijns Vaders zijn vele woningen – anders zou Ik het u gezegd hebben – want ik ga heen om u plaats te bereiden; en wanneer Ik heenga en uw plaats bereid heb, kom Ik weder en zal u tot Mij nemen, opdat ook gij moogt zijn, waar Ik ben”, Joh. 14: 1-3.
De Here Jezus zou weggaan naar het vaderhuis en daar Zijn zoendood voor de zijnen plaats bereiden. Hij wil allen die in Hem geloven, Zijn Gemeente, bij Zich hebben in het Vaderhuis. In Zijn gesprek met de Vader heeft Hij het zelfs zo uitgedrukt: “Vader ….. Ik wil dat waar Ik ben, ook zij bij Mij zijn, om Mijn heerlijkheid te aanschouwen, die Gij Mij gegeven hebt , Joh.. 17: 24”. Zoals een verloofde jongeman uitziet naar het ogenblik dat hij zijn bruid gaat halen, zo ziet de Heer uit naar het ogenblik dat Hij Zijn bruidsgemeente in het Vaderhuis zal brengen. En wij? Zien wij ook uit naar dat ogenblik? Dan zal de Heer geen engel sturen, zelfs geen aartsengel, Nee , Hij komt zelf. In 1 Thess. 4: 16 staat dat zo kenmerkend: “De Here zelf zal … nederdalen”.
De gelovigen in Thessaloniki waaraan de apostel deze woorden schreef, verwachtten de Here Jezus. De apostel had hun over de wederkomst gesproken toen hij bij hen was.
Er waren leden van de gemeente onder hen gestorven. De grote vragen waren nu of deze ontslapen gelovigen de komst van de Heer en alles wat daarmee verbonden is, niet mee zouden maken. De apostel schrijft hun dan deze vertroostende woorden: “Doch wij willen u niet onkundig laten broeders, wat betreft hen die ontslapen zijn, opdat gij niet bedroeft zijt, zoals, zoals de andere mensen die geen hoop hebben. Want indien wij geloven dat Jezus gestorven en opgestaan is, zal God ook zo hen, die ontslapen zijn, door Jezus wederbrengen met Hem”.
Want dit zeggen wij u met het woord des Heren: “Wij, levenden, die achterblijven tot de komst des Heren, zullen in geen geval de ontslapenen voorgaan, want de Here zelf zal op een teken, bij het roepen van een aartsengel en bij het geklank ener bazuin Gods nederdalen van de hemel, en zij die in Christus gestorven zijn, zullen het eerst opstaan; daarna zullen wij, de levenden, die achterbleven, samen met hen op de wolken in een oogwenk worden weggevoerd, de Here tegemoet in de lucht, en zo zullen wij altijd met Hem wezen” 1 Thess. 4: 13 – 17. Vijf belangrijke dingen vallen hierbij op te merken:
a. De Here komt zelf. Hierop hebben wij al de aandacht gevestigd.
b. Zij die in Christus gestorven zijn, zullen het eerste opstaan.
c. Samen met de levenden worden ze de Here tegemoet gevoerd in de lucht.
d. Alles zal in een oogwenk geschieden.
e. Daarna zullen wij altijd met de Here zijn.
Nu zijn echter nog niet alle vragen beantwoord. Hoe kunnen wij de “levende” Here tegemoet gaan? Kan dat met dit lichaam? Ook hiervoor geeft de apostel Paulus een speciale openbaring. 1 Cor. 15: 50 – 53. Allen die als levenden de komst van de Here meemaken, zullen dus veranderd worden. Ze krijgen een ander, een onvergankelijk, een onsterfelijk lichaam. Zelfs weten we wat voor lichaam dat zal zijn. Zie Fil. 3: 20, 21. We ontvangen dus net zo’n lichaam als Christus na Zijn opstanding bezat. Een Lichaam dat niet meer onderworpen is aan de wetten van deze schepping. Een lichaam waarin de gevolgen van de zonde niet meer aanwezig zijn.
Over de komst van de Here voor Zijn gemeente valt nog iets op te merken. Het doel ervan is om ons in het Vaderhuis te brengen, dat is positief. In 1 Thess. 1: 9, 10 wordt echter nog een ander aspect belicht. We lezen daar: “….Hoe gij u van de afgoden tot God bekeerd hebt om de levende en waarachtige God te dienen, en uit de hemelen te verwachten, Zijn Zoon, dien Hij uit de doden opgewekt heeft, Jezus die ons verlost van de komende toorn”.
Ten eerste zien we de bekering, die een tweeledig doel heeft:
a. om de levende en waarachtige God te dienen.
b. Om Zijn Zoon uit de hemelen te verwachten.
Ten tweede echter staat er als doel van de komst van de Zoon:
“Die ons verlost van de komende toorn”, dat is de negatieve zijde.
Nu blijft er nog een belangrijke vraag over. Wanneer komt de Heer? Een datum en jaartal kunnen we hiervoor niet noemen. Helaas hebben in verleden en heden velen zich beziggehouden met allerlei berekeningen om de komst van de Heer tijdrekenkundig vast te leggen. De Bijbel waarschuwt daar ernstig tegen. Sla Matt. 24 maar eens op. De discipelen vragen met het oog op de toekomst: “Zeg ons, wanneer zal dat geschieden, en wat is het teken van Uw komst en van de voleinding der wereld?” Het antwoord van de Heer was kort maar krachtig: (vers 36) “Doch van die dag en van die ure weet niemand, ook de engelen der hemelen niet, maar de Vader alleen”. En in ’t begin van de Handelingen kun je nog lezen dat de Heer zegt: “Het is niet uw zaak de tijden of gelegenheden te weten waarover de Vader de beschikking aan Zich gehouden heeft”.
Toch is er een goed antwoord te geven op de vraag wanneer Christus terugkomt. Een antwoord dat de Bijbel zelf geeft. In het laatste bijbelboek. Het boek der Openbaringen lezen we tot 4 maal toe: “Ik kom spoedig” (Openb. 3:11, 22: 7, 22: 12 en 20). We kunnen Hem dus elke dag verwachten. Dat wil de Here ook. Daarvoor heeft Hij de gelijkenis van de 5 wijze en 5 dwaze meisjes uitgesproken (Matt. 25: 1 – 13), die besluit met: “Waakt dan, want Gij weet de dag noch het uur”. De Heiland heeft ook verteld wat het gevolg is van verslapping in de verwachting van Zijn wederkomst.
We vinden dat in Matt. 24: 49. Twee verschrikkelijke dingen worden daar genoemd:
a. Ruzie met de medeslaven en wat een ruzie is er niet onder de Christenen!
b. Eten en drinken met de dronkaards, dus leven zoals de wereld leeft die God en Christus niet erkent.
Laten we daarom een voorbeeld nemen aan die tuinman op een landgoed ergens bij het Comomeer in Italië. Hij was al 25 jaar in dienst van de eigenaar van het landgoed. In al die jaren was zijn baas maar 4 keer op het landgoed geweest en de laatste 12 jaar geheel niet. De rentmeester woonde in Milaan en die had zijn gezicht nooit laten zien. Toen aan deze tuinman gevraagd werd, waarom hij toch zo hard werkte en zoveel tijd aan de tuin besteedde, terwijl zijn heer toch niet aanwezig was, zei hij: “Ja, maar ik verwacht hem elke dag!
Auteur: Be Ottens
Website: www.beottens.nl
Foto: © Henk-Jan Oudenampsen